Even voorstellen: Geesje Tinholt

Mijn naam is Geesje Tinholt en ik werk sinds 2013 als psycholoog in de ouderenzorg. In het verpleeghuis werk ik met ouderen met dementie en lichamelijke klachten. Het onderzoeken en behandelen van de verschillende psychische klachten doe ik met de ouderen zelf, maar ook met hun familie en het team van zorgmedewerkers. Daarnaast heb ik twee jaar in een huisartsenpraktijk gewerkt als praktijkondersteuner GGZ.

In januari 2021 ben ik gestart met de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog bij de RINO in Amsterdam. In het kader van deze opleiding werk ik vanaf september 2021 een jaar lang in de praktijk van Irma Röder, onder haar supervisie. Ik maak met name gebruik van cognitieve gedragstherapie en oplossingsgerichte therapie. Een open en rustige houding vind ik belangrijk, zodat mensen zich op hun gemak voelen en kunnen bespreken wat ze willen. Samen kijken we naar inzichten en mogelijkheden om weer verder te gaan.

Even voorstellen: Martine van der Burg

Sinds 2014 werk ik als psycholoog binnen de ouderenzorg. Hier heb ik ervaring opgedaan met diverse problematiek, zoals angst, depressie en gedragsverandering bij dementie. Naast individuele behandeling betrek ik ook de families bij de behandeling en adviseer ik de verpleging in de begeleiding van bewoners binnen verpleeghuizen. Begin 2020 ben ik gestart met de opleiding tot GZ-psycholoog. Om ook ervaring op te doen buiten de ouderenzorg, geef ik psychologische behandelingen in de praktijk van Irma Röder, onder haar supervisie. Ik maak met name gebruik van Cognitieve Gedragstherapie (CGT) en oplossingsgerichte therapie. In mijn behandelgesprekken vind ik het belangrijk dat mensen zich op hun gemak voelen en alle gedachten en gevoelens op tafel durven te leggen. Ik hanteer een open, betrokken houding, zonder oordeel, met -waar passend- ook ruimte voor humor. 

Even voorstellen: Joos Lambert

Mijn naam is Joos Lambert en ik werk als psycholoog in de ouderenzorg. In januari 2019 ben ik begonnen met de opleiding tot GZ-psycholoog bij RINO Amsterdam. Na mijn afstuderen in 2015 aan de Universiteit van Amsterdam heb ik in verschillende verpleeghuizen in de regio gewerkt. Momenteel werk ik in een verpleeghuis in Leidschendam. Om ook buiten de ouderenzorg ervaring op te doen geef ik psychologische behandelingen in de praktijk van Irma Röder, onder haar supervisie. Ik maak gebruik van Cognitieve Gedragstherapie (CGT) en oplossingsgerichte therapie.

Nieuw gezondheidscentrum: Leidse Hout

Mei 2019:

Onze praktijk in het nieuwe gezondheidscentrum Leidse Hout is een feit! Samen met collega Keren Amouyal, psychotherapeut, gaan we vier ruimtes huren. Twee daarvan zijn bestemd voor nieuwe collega-psychologen met wie we graag samenwerken en voor opleidelingen en stagiaires. Blij!

Charline Busson, stagiaire Gezinspedagogiek

In de periode maart-december 2019 wordt mijn praktijk versterkt door Charline Busson, stagiaire Gezinspedagogiek, voor 2-3 dagen per week. Onder mijn supervisie doet zij diagnostiek en behandeling van kinderen en jongeren.

Hieronder stelt zij zich aan u voor:

Ik ben een master student in gezinspedagogiek van de Universiteit Leiden. 34 jaar oud, afkomstig uit Frankrijk, ik ben naar Nederland gekomen voor de liefde. Sindsdien ben ik moeder van twee meisjes geworden. Door mijn interesse in mensen ben ik nu bezig met een carrièreswitch van architect naar pedagoog.

Therapiehond Charlie

Juni 2018:

Mijn hond Charlie is geslaagd voor de opleiding ‘Dog Assisted Interventions’. Opleider Mandy van Laar kwam nam het examen af, terwijl ik een sessie deed met een jongen van 8 jaar. Hij  is bij mij in therapie voor zijn onzekerheid. Door Charlie verschillende opdrachten te geven groeit zijn zelfvertrouwen. Criteria voor het examen: veiligheid voor hond en mens, hygiëne, focus van Charlie op het kind en op mij, structuur van de therapie, plezier in het contact.

ALS DE ZOMER ZO ZACHT

Ineengedoken in de stoel, rimpelige handen gevouwen in haar schoot, de ogen neergeslagen, zit ze* tegenover me. ‘Ik heb een verwijsbrief van mijn huisarts’. Ze slaat haar ogen op en kijkt me aan met een blik die zo breekbaar is dat ik verkramp. Het gevoel in mijn lijf doet me denken aan toen ik als kind mee deed aan een spelletje eieren lopen en zo bang was dat het ei zou breken in mijn hand, te grof en te sterk voor de tedere kalkschaal. Ik dacht dat er een kuikentje in zat, zijn leven lag in mijn handen. Mijn mijmering wordt doorkruist door haar hand, die in haar tas op zoek gaat naar de brief. Ze reikt me deze behoedzaam aan, alsof dit het testament van haar leven betreft. Ik neem het met beide handen aan, mijn blik verdwaalt in haar ogen, zacht grijs-blauw zijn ze.

Ik schraap mijn keel en neem een slokje water. ‘Vindt u het goed als ik de brief eerst even lees?’ Ik heb tijd nodig om te herstellen van iets wat ik niet begrijp. Een stilte vult de kamer, zwaar en licht tegelijk, als de geur van lavendel. Mijn hond kijkt op vanuit zijn mand, alsof de stilte hem heeft aangetikt. Langzaam staat hij op, hij rekt zich uit, twee poten vooruit, de kop omlaag, zijn achterlijf met staart omhoog. Met zijn blik op de vrouw gericht loopt hij behoedzaam naar haar toe. Hij legt zijn kop op haar schoot, terwijl hij haar blijft aankijken. ‘Je bent lief’, zegt ze zo zacht dat ik ga twijfelen of zij het was of dat het mijn luide gedachten waren. Ze neemt zijn kop in haar handen, tederder kan een aanraking niet zijn. De staart van mijn hond zwiept heen en weer, rustig maar beslist, als een metronoom. Ik staar ernaar, ik herinner me de grote staande klok van mijn oma die eenzelfde ritme in zich droeg. De brief blijft liggen in mijn schoot.

Wat heb ik toch? Wat maakt dat ik me niet kan richten op de reden van haar komst? Ik voel me in het luchtledige, onbegrensd door plaats en tijd, zoals het is in een vakantiehuisje midden in de vrije natuur, waar alleen maar de zon schijnt en het leven zorgeloos is. Zonder aandrang iets te moeten doen. Als ik niet oppas zit ik hier een uur te zwijgen. In gedachten ga ik de mogelijke redenen af: is het de zon die bezit heeft genomen van mijn spreekkamer, de intensieve wandeling met mijn hond tijdens het middaguur, of is het deze vrouw die mij beroert?  Wat het ook is, ik moet nu wel beginnen, anders wordt het ongemakkelijk.

De huisarts is kort en krachtig: ‘Gesloten vrouw, veel meegemaakt. Sociale fobie? Depressie? PTSS? Gaarne uw diagnosestelling en begeleiding’. Abrupt leg ik de brief weg, ik wil deze woorden niet, ik wil haar niet vangen in hokjes en kaders. Haar zachte handen woelen door de pluizige vacht van mijn hond. Hij heeft zijn ogen half dicht en vlijt zich tegen haar benen. ‘Wat kunnen honden toch genieten, hè?’ zegt ze opeens met heldere stem. Haar breekbaarheid is weg.

‘Daar kunnen wij mensen nog wat van leren’, beaam ik haar opening. Een glimlach verschijnt op haar gezicht: ‘Misschien moet ik een hond nemen, en kom ik zo van mijn problemen af’. Ze pakt de kop van mijn hond in haar handen en kijkt hem in de ogen. Ze ademt diep in. ‘Ik weet niet of ik in therapie moet……..misschien ben ik te oud. Er is zoveel in mijn leven gebeurd……. Mijn huisarts wilde dat ik ging, maar ik weet niet of u mij kunt helpen.…… ik vind dit moeilijk om te zeggen….. ik wil u niet kwetsen’. Ze ademt uit.

Mijn hond heeft zich inmiddels aan haar voeten genesteld. Voorovergebogen aait ze zijn omhooggestoken buik. Zie ik daar een traan vallen? ‘Ik kan de woorden niet vinden voor wat ik denk en voel’, zegt ze met gesmoorde stem. Haar rug spant zich, alsof ze zich klaar maakt voor de start van een sprint. Maar ze tilt alleen haar hoofd op en kijkt me aan met ogen vol verdriet. Ik wil haar sussen, ik wil haar aanmoedigen, ik wil haar laten zien dat ik haar therapeut kan zijn. Maar ik doe het niet. Ze is dan wel gekomen, maar haar hart ligt nog thuis.

Ik besluit om het anders te doen bij haar. ‘U geeft aan dat u twijfelt, en dat het moeilijk voor u is om te verwoorden hoe u zich voelt. In de brief van de huisarts staat dat u veel heeft meegemaakt, waarschijnlijk teveel om in één gesprek te vertellen. Ik vraag me dus af of we vandaag wel moeten beginnen met de intake, of dat het beter voor u is om het anders te doen, bijvoorbeeld uw levensverhaal opschrijven. Nu kijkt ze me voor het eerst echt aan. ‘U raakt me’. Ik schrik. ‘Nee, het is iets fijns’, voegt ze snel toe, ‘maar ik snap niet wat het is. Het idee van het opschrijven trekt me wel aan. Dank u wel’. Ze staat op en geeft me een hand ter afscheid. Dan gaat ze de kamer uit, zachtjes als een zuchtje wind. De deur blijft op een kier.

Ik voel de koelte van de gang, een briesje in de zomerlucht. Met mijn ogen dicht laat ik het me welgevallen. Ik merk hoe moe ik ben. In de drukte van de dagen, de wirwar van indrukken, het tikken van de tijd, ben ik aan mijzelf voorbij gegaan. De vakantie lonkt. Ik heb het nodig, niet om te reizen, landen te bezoeken, de zon te voelen. Ik heb het nodig om me te nestelen in mijn eigen levensverhaal, om woorden toe te voegen, te voelen of het nog steeds past bij mij.

Ik ruim mijn spullen op en sluit de deur van mijn praktijk.

 

* deze persoon is geïnspireerd op algemene ervaringen in mijn praktijk en verwijst niet naar een specifieke cliënt.

DAAR IS MOED VOOR NODIG

‘Wat bent u kinderachtig’, hoor ik de vrouw voor me bij de Klantenservice van Albert Heijn opeens zeggen. Ik schrik op uit mijn gedachten. Maar ze heeft het niet tegen mij, ze heeft het tegen het meisje achter de balie. De vrouw gaat nog harder praten, alsof ze bang is dat niemand haar hoort: ‘Dat noemen ze klantenservice, nou, van service is hier geen sprake’. Nu word ik toch echt benieuwd wat dit lief uitziend meisje heeft misdaan. Het meisje wijst naar een A4-tje dat vast geplakt zit tegen de toonbank: Op cadeaubonnen en krasloten worden geen zegels voor spaaracties verstrekt. Ik knik, alsof ik degene ben die het niet begreep.

‘Ja, ja, wijs maar op de regeltjes. Goed, hoor! Je doet je werk heel goed’. ‘Ik volg alleen maar de regels, mevrouw’, zegt het meisje, meer verontschuldigend dan ik zou willen. Haar gezicht is nu strak en stijf, maar de zachtheid in haar ogen blijft.

De mevrouw is het er luidruchtig niet mee eens. ‘Jij kan zeker niet zelf nadenken. Nou, al je collega’s zijn gelukkig niet zo, anders zou ik hier nooit meer komen’. ‘Zeikerd’, denk ik bijna hardop. Van de weeromstuit zet ik mijn boodschappentas keihard naast haar op de grond. Maar de mevrouw verblikt of verbloost niet en begint langzaam de krasloten in haar tas te stoppen, niet van plan plaats te maken voor de volgende klant. Het meisje kijkt over de donderwolk naar mij: ‘Goedemiddag mevrouw, zegt u het maar’.

Ik zeg het, dat de tweede smeerkaas gratis was, maar dat dat niet op mijn kassabon stond. Ik zeg het extra luchtig, alsof ik de woede van het gevaarte voor mij moet compenseren. Het meisje lijkt alweer hersteld: ‘Oh, wat vervelend voor u. Ik ga even kijken, mevrouw, een ogenblikje’. En weg is ze, met mijn smeerkaas de winkel in.

Het duurt heel lang, in ieder geval langer dan het vertrek van de dwarse dame. Ik vraag me af hoe het nu werkelijk met dit meisje gaat. Blijft ze zo lang weg om tot zichzelf te komen, of is ze linea recta naar huis gegaan, gekwetst door zoveel nare woorden? Maar ze komt terug, monter en wel. Ik wil haar nog een hart onder de riem steken, maar haar collega doet een beroep op haar: ‘Ik had eigenlijk al een half uur geleden naar huis gemoeten, maar het was te druk. Mag ik nu weg?’ ‘Ga maar, ik roep Kevin wel op. Dank je wel voor je extra tijd. Wel je overuren opschrijven, hè?’ Ze is echt lief.

’s Avonds zit het meisje van de Albert Heijn nog steeds in mijn hoofd. Hoe zou het met haar gaan? Leek zij onaangedaan, maar vreten de nare woorden zich toch een weg door haar ziel? Heeft zij een psycholoog nodig om haar werk te kunnen blijven doen? Of vertelt zij thuis trots hoe zij zich wapent tegen dit soort klanten: ‘Ik laat me niet manipuleren. Natuurlijk hou ik me niet altijd aan de regels, maar alleen bij mensen die niet bij voorbaat een uitzondering eisen’.

Misschien heeft niet zij, maar de boze mevrouw het er moeilijk mee. Omdat het de zoveelste keer is dat zoiets bij haar gebeurt en zij het gevoel heeft dat iedereen tegen haar is. Wat als zij straks op mijn antwoordapparaat staat om zich aan te melden? Zou ik dan terugbellen?

Natuurlijk, zegt de psycholoog in mij. Ik weet dat haar woede slechts een schild is. Ze wapent zich met wrok en wraak om zichzelf te beschermen. Ik zou met haar in gesprek gaan om het gekwetste kind in haar te troosten. En als ze me teveel wordt, zoek ik steun bij mijn collega.

Maar wat als zij mijn buurvrouw is, die het op mij gemunt heeft met haar woede? Die beweert dat ik niet opendoe als zij aanbelt, die meent dat ik haar niet vriendelijk genoeg groet, die vindt dat ik vaker bij haar op de koffie moet komen. Wat ik dan ook zeg, ze zou niet voor rede vatbaar zijn, zeggen dat ik haar te min vind, en de hele buurt vertellen dat ik als werkende moeder vast en zeker mijn kinderen tekort doe.

Zou ik mijn hart kunnen openen voor iemand zoals zij?

Daar is moed voor nodig.

LIFELINE

“Als Trump wint dan eet ik mijn schoen op”, zo suste ik afgelopen zomer mijn jongste zoon, die bang was voor een derde wereldoorlog door Trump. Zijn zorgen verdwenen in een brede lach op zijn gezicht, want hij wist: zijn moeder was nooit zo stellig, en áls ze het was dan moest het wel 100% zeker zijn.

Maar op 8 november 2016 gebeurde datgene wat ik niet had gevreesd. Nog half wakker drong het nieuws niet tot me door. Ik moest de televisie aan zetten om mezelf te overtuigen dat dit de werkelijkheid was. Trump liet zich overduidelijk gelden als overwinnaar, alsof hij de oorlog gewonnen had. Mijn anders zo humorvolle zoon wees mij niet op mijn belofte mijn schoen op te eten. Die woensdag weigerde hij zijn bed uit te komen. De wereld klopte voor hem niet meer.

En voor mij ook niet. Ik had met lede ogen aan moeten zien hoe de Republikeinen een kandidaat kregen die niet serieus genomen kon worden. Ik had toe moeten zien hoe debatten niet meer de naam verdienden van ‘een discussie op basis van argumenten’: argumenten werden aanvallen, feiten werden verzinsels, verzinsels werden feiten. Maar ik had vertrouwen in de Amerikaanse burgers, die weliswaar net als Trump bang waren voor alles wat hij wilde bestrijden, maar die uiteindelijk niet voor hem zouden kiezen. En de peilingen stelden me gerust. Ik kon rustig gaan slapen.

Maar sinds die dag slaap ik helemaal niet meer. Nog even had ik de hoop dat de uitslag ongeldig werd verklaard. Toen op 20 januari de overwinning werd beklonken met een ‘America First!’ wist ik dat ik deze werkelijkheid had te accepteren. Het voelde alsof de derde wereldoorlog was begonnen.

Ik vraag me af waar ik nou zo van slag door ben. Er zijn wel vaker leiders geweest die meningen verkondigden waar ik het niet mee eens was. Er zijn wel vaker dreigingen geweest, mensen geweerd en oorlogen aangekondigd. Wat maakt dat Trump mij het bloed onder de nagels vandaan haalt?

Ik weet het wel, maar durf het niet toe te geven: Trump roept het moederinstinct bij me op. Hij jengelt als mijn zoon van zes, wanneer hij reageert met “Obama heeft dat ook gedaan!” toen hij aangesproken werd op zijn besluit mensen uit Moslimlanden te weigeren. Ik krijg de neiging hem uit te leggen dat Obama andere bedoelingen had, dat het een andere situatie was. Maar ook: zelfs áls Obama fout was dan betekent dit niet dat hij het ook mag doen. Net als ik tegen mijn zoon altijd zei: “Als Bas een snoepje pikt dan betekent dat toch niet dat jij het óók mag doen?”

Trump zou niet luisteren. Hij is die kleuter die de klas terroriseert, niet omdat hij het slimste jongetje is, maar omdat hij het grootste is met de meeste lef om de juf uit te schelden. Ook al zet ze hem in de hoek, hij blijft schreeuwen dat hij gelijk heeft. En de volgende dag komt hij op school met zijn ouders in zijn kielzog: een vader die de juf beschuldigt van discriminatie, omdat ze als Afro-American niet van blanke jongens houdt, en een moeder die de juf verwijt haar zoon vernederd te hebben door hem in de hoek te zetten.

Na 9 dagen Trump heb ik het helemaal gehad. Hoe hou ik de komende vier jaar vol, hoe kan ik mezelf weerhouden om niet op elke uitspraak en actie van Trump een weerwoord en een wraakgevoel te willen uiten? Hoe kan ik die machteloosheid verdragen?

Uit onverwachte hoek kwam gisteren een antwoord: een brief op Facebook, gericht aan Trump*. Een brief zonder argumenten, zonder aanvallen, maar met erkenning van zijn gevoelens van angst en wanhoop, die wij allen delen: “Facing your fear, we choose compassion. Hearing your despair, we choose hope”. Met de boodschap dat de keuze om ons te verenigen tot meer leidt dan de keuze om ons af te zetten tegen hetgeen we vrezen.

Ik tekende de brief. Maar dat was niet het fijnste. Het fijnste was dat ik namen langs zag komen van mensen die ook tekenden op dat moment: Fiona Nolan uit Australië, Guido Vermunt uit Nederland, Jakob Staffeldt uit Denemarken, Mayumi Iwai uit Japan, Sarah Madden uit USA. De onbekenden kregen namen en kwamen hiermee mijn kamer binnen: mensen van verschillende komaf in verschillende omstandigheden, maar met dezelfde gedachte als ik. Het was midden in de nacht en ik was niet meer alleen. Ik kon gaan slapen.

Zo kom ik de dagen door. Elke keer als Trump me bij de keel grijpt dan kijk ik op Facebook naar de brief. De stroom van namen blijft gestaag langskomen, als een stille tocht van mensen die niets hoeven te zeggen om hun mening te uiten, enkel en alleen doordat ze zich verenigen. Elke seconde verschijnt er een nieuwe naam op de lijst, op het ritme van mijn ademhaling. Adem in – Zuzana Kratka, Czech Republic. Adem uit – Frank Henry, Canada. Adem in – Marni Hurst, Singapore. Adem uit – Michel Angel Pandro, Argentina. Mijn ademhaling verdiept zich, de wereld verbindt zich.

Zij zijn mijn lifeline.

 

* https://secure.avaaz.org/campaign/en/president_trump_letter_loc/

ZOALS U HET WILT HEBBEN

Het was zo’n Bed and Breakfast zoals ze bedoeld zijn: een schattig ingericht kamertje met een knus balkonnetje. Omdat het aan de Rijn lag, was het ook nog eens een woonboot, met uitzicht op het water. Romantischer kon het niet. En ook al was ik er niet met mijn man, maar met een oude schoolvriendin, dit gevoel bleef.

De kamer was met zoveel zorg ingericht dat ik benieuwd werd naar de eigenaars. Ik wist alleen dat het een echtpaar was. Aan de kamer te zien wisten ze precies wat een gast nodig had. Het bed was heerlijk zacht, de kamer straalde met de bordjes Welcome meer dan gastvrijheid uit, en de kleuren waren met uiterste precisie gematcht. Ik ging mijn balkonnetje op en keek over de reling de kamer van mijn vriendin in “Hé, hoe is het daar bij jou?”

En ja, hoor, haar kamer was ook van alle gemakken voorzien: een stapel tijdschriften van Linda tot Home en Garden, een porseleinen theeserviesje, talloze zeepjes en lotions, en een uitgebreide informatiemap met uitstapjes, restaurantjes en fietstochten. Niets ontbrak om hier een geweldig verblijf te hebben.

Zittend op ons terrasje filosofeerden we over dit perfecte echtpaar, dat zich zo had ingeleefd in hun gast en vast en zeker nu op het achterdek zou vertoeven, vol voldoening over hun welgeslaagde onderneming op het water. “Ik ben benieuwd naar het ontbijt”, mijmerde ik. We zagen de verse jus d’orange, de knapperige broodjes en uitbundig broodbeleg al binnenkomen op een dienblad met een veldboeketje en servetjes zo mooi dat je ze wilt bewaren. “Morgenochtend wordt het in mijn kamer gebracht voor ons beiden”, zo wist mijn vriendin. Zij was eerder aangekomen en had de sleutel alvast opgehaald. “Ja, dat is waar ook, jij hebt de man van het stel al ontmoet! Wonen ze aan de achterkant van de boot?” Ze had geen idee: de man had haast gehad en voor ze het wist stond ze met de sleutel alweer buiten, op het pad naar de bewoonde wereld.

Toen pas zagen we de bovenverdieping en we vroegen ons af of het echtpaar daar woonde. Het rare was dat we in het halletje geen trap naar boven gezien. Wel zaten er nog twee deuren, identiek aan die van ons. “Misschien zit achter één van die deuren wel de trap omhoog”, zo nodigde ik haar uit om eens op onderzoek te gaan. En dat deden we, we voelden aan deuren, we liepen het pad langs de boot af, we tuurden naar de kamers boven die van ons. Maar nergens zagen we een teken van leven, en al helemaal geen trap die ons met het hogere verbond. “Misschien is dit de boot met geheime gangen en deuren”, zo kwam mijn vriendin in de spannende-verhalen-bij-het-kampvuurstemming. Maar ik rilde, ik was geen vijftien meer.

“Ik denk dat we maar eens moeten gaan slapen”, besloot zij snel de avond. Ons voorgenomen wijntje met muziek aan het water was geen optie meer. Ik controleerde de deur nog eens extra voor ik het licht uit deed. Gelukkig vatte ik de slaap snel.

De volgende ochtend zag alles er anders uit: de zon scheen ons tegemoet, het water glansde gemoedelijk en de douche voelde als een warme regenbui. “Goedemorgen, buuv, lekker geslapen?”, riepen we elkaar lollig tegemoet, blij dat we de nacht overleefd hadden. We tuurden in de verte, zagen de watervogels hun ochtend beginnen. De geluiden waren onwaarschijnlijk helder tegen de achtergrond van de ochtendspits in de stad. Zo was het leven bedoeld.

Een strakke klop op de deur deed ons schrikken uit de mijmering over het water, en voor we goed en wel open konden doen, rolde ons ontbijt op een trolley naar binnen met daarachter een kleine gebogen man. Hij leek ons niet te zien, dus zei ik snel om hem niet te laten schrikken: “Goedemorgen! We hadden u niet gehoord!” “Ik heb anders netjes geklopt”, zei hij, nog steeds met gebogen hoofd, en hij begon de bordjes, schoteltjes en glaasjes op het tafeltje naast het raam te zetten. Ik had spijt van mijn ongewilde beschuldiging en vervolgde: “Wauw, wat een uitgebreid ontbijt is dat!” “Had u anders verwacht dan”, diende hij mij van repliek.

Ik keek mijn vriendin verschrikt aan. Wat was er mis met mijn woorden, dat alles wat ik zei verkeerd werd opgevat? Ze knikte mij geruststellend toe en wees met haar ogen naar de twee gekookte eitjes, die ons vrolijk toelachten: met zwarte stift had elk een gezichtje gekregen. Opeens zag ik deze man in een ander licht: hij deed zo ongelooflijk zijn best, en hij had vast en zeker net een zeurderige gast gehad. Iemand die klaagde over de eitjes die koud waren of het Rijnwater dat stonk. Of dat er gisteravond een feest elders over de oevers schelde. Dingen buiten zijn macht. Daar kan hij, die alles goed wil doen, niet tegen.

Terwijl ik verzonk in mijn gedachten over deze hardwerkende man, pakte mijn vriendin de eitjes op en riep uit: “Wat een vrolijke eitjes, als we al niet vrolijk waren dan waren we dat nu wel geworden!”

Nu keek de man ons voor het eerst recht aan. “Dat doet mijn vrouw, ik doe zoiets niet”.

Opeens maakte de B&B een verdrietige indruk. Ik dacht aan de vrouw achter de schermen die haar uiterste best doet om haar gasten zich welkom te laten voelen, en hoe de man dit in één klap teniet doet. Het beeld van het gelukkige echtpaar veranderde in een koude stilte met dreigende wolken. Het mysterie van de bovenverdieping werd ter plekke het symbool van de ontoegankelijkheid van deze mensen.

Ons restte nog het inleveren van de sleutels voor vertrek. Mijn vriendin wist nog dat de man had gezegd op de voordeur te kloppen wanneer we weg zouden gaan. Maar dat was vreemd, want dit was de voordeur die leidde naar het halletje waar onze kamers op uit kwamen. Toch klopten we op onze eigen voordeur en wachtten in spanning af wat er zou gebeuren.

De stilte die volgde voelde raar. “Straks zitten we gewoon in Bananensplit”, zei ik, om het absurde normaal te maken. “Ja, zuchtte mijn vriendin, “dat zou nog een mooie afloop zijn”. We keken onwillekeurig rond om te zien waar de camera’s hingen en zagen toen opeens op het kastje de uitcheckformulieren met onze naam erop liggen. “Oh! riep mijn vriendin opgelucht uit, “we moeten blijkbaar onze sleutels hier achter laten, hoe simpel kan het zijn!” Voor de zekerheid klopten we nog een keer ten teken dat we klaar waren en trokken de voordeur achter ons dicht.

We waren nog niet aan het einde van het pad naar de straat of de deur vloog open. De man. Verontwaardigd keek hij ons aan. “We hadden geklopt”, zei ik ter verdediging. “Ik kan niet vliegen”, zei hij ter afscheid.

Ontdaan begonnen we aan onze wandeling naar het station. Toen doorbrak mijn vriendin de stilte: “Hij liegt, hij kan wel vliegen. Daarom was er geen trap”. Ik proestte het uit: “Pas op, straks vliegt hij achter ons aan om op te letten of we geen complimenten geven!” Onze lachbui duurde tot op het perron. Het voelde als vanouds, toen we in de klas zaten en ons bescheurden over de Franse leraar, die als Napoleon door de klas pareerde. O wee, als we lol hadden.