Ik wilde een blog schrijven over dat ik het zo moeilijk vind om straks afscheid te nemen van China. En dat ik het zo gemakkelijk had gevonden om vorig jaar van Nederland afscheid te nemen. En dat ik dat eerst raar vond, maar later snapte ik het wel. Het komt erop neer dat het afscheid in Nederland geen echt afscheid was en hier in China wel. In Nederland zou ik weer terugkeren na een jaar, en kon ik iedereen die mij dierbaar is weer in de armen sluiten. Maar het is een ander verhaal in China: hier kom ik niet meer terug om te wonen, en de mensen die ik hier heb ontmoet zal ik nooit meer in mijn leven zien.
Maar ik vergat iets. Ik vergat dat ik het veel moeilijker had gevonden als ik had geweten wie ik in Nederland niet meer zou zien. Omdat ze zouden verhuizen naar een plek waar ik niet zo gemakkelijk heen zou kunnen gaan, bijvoorbeeld. Of omdat ze dood zouden gaan.
En dat laatste is gebeurd. De vader van onze beste vriend is overleden. Ja, hij was best oud, en ja, hij had longemfyseem. Maar nee, ik dacht er geen seconde aan dat ons uitzwaaien een definitief afscheid was. Want dan was het een heel ander verhaal geweest: dan had ik heel moeilijk gedag kunnen zeggen.
“Echt waar? Is hij echt dood?” vroeg mijn jongste zoon toen hij het hoorde. “Maar hij was zo aardig!” Alsof aardige mensen niet dood kunnen gaan. Of niet dood mogen gaan. En eigenlijk klopt dat ook: zoiets gemeens als dood gaan past niet bij aardige mensen. Want zij zouden jou nooit verdriet aan willen doen. Zij zouden het nog erger voor jou vinden dan voor zichzelf om dood te gaan. Dus aardige mensen kunnen niet sterven. En het mag ook niet. Want we kunnen ze niet missen. We hebben ze nodig om ons eraan te herinneren dat aardige mensen echt wel bestaan.
En het mocht óók niet, omdat wij geen afscheid van hem hebben genomen vorig jaar, en het nu niet meer kunnen doen. Dan is China toch echt te ver weg. We moeten het dus doen met de herinnering aan ons laatste samenzijn. Toen hij ons in zijn huis een zeer onderhoudende ochtend heeft bezorgd, samen met zijn vrouw. En natuurlijk had hij zelfgemaakte baopao’s voor ons, die we aten in dezelfde flat als waar zijn moeder deze altijd maakte. Bergen baopao’s zijn daar door de jeugd van toen verslonden. En met het eten werden banden gesmeed, van herinneringen tot levenslange momenten van geluk.
Bij het afscheid kregen wij van hem een boeddha beeldje mee: piepklein, zodat het in onze reistas zou passen, als geluksymbool voor een behouden vaart. Het heeft gewerkt, gezien de vele duizenden kilometers die we veilig hebben afgelegd. Maar het heeft er vooral voor gezorgd dat hij niet vergeten werd. Want elke keer als ik mijn huissleutel hier in China pakte voelde ik zijn boeddhabeeldje in mijn handtasje, veilig opgeborgen in het zijvakje. En zo dacht ik elke dag minstens twee keer aan hem. En ook al duurde dat maar een seconde, bij elkaar is dat in een jaar toch gauw zo’n elf uur.
Elf lange uren, waarin we elkaar verhalen hadden kunnen vertellen. Over hoe ons leven was geweest, met mooie en moeilijke momenten, levensvreugde, haat en nijd, ambities en teleurstellingen. Vol van dit alles, zoals ieders leven is. En dan zouden we van geluk spreken dat we elkaar gekend hebben, en ook elkaars kinderen en ouders mochten ontmoeten. En tenslotte zou het moment daar gekomen zijn. Het moment van de waarheid: vaarwel en niet tot ziens.
En dan zou ik het niet kunnen. Want hoe zeg je gedag als je iemand nooit meer ziet? ‘Tot ziens’ klinkt natuurlijk belachelijk. ‘Het beste, hè?’ is schrijnend ongepast. Maar ook ‘goed je gekend te hebben’ klinkt hooglijk kwetsend op dit afscheidsuur.
Ik denk dan ook dat je geen afscheid kunt nemen van iemand als je weet dat hij dood gaat. Want je wilt hem niet kwijt. Dus blijf je. En zeg je niets. Zonder woorden verbonden met elkaar.
Maar als je toch moet gaan, dan kun je misschien nog het beste verder leven met het idee dat iemand kwijt is en niet dood. Zoals Bart Moeyaert dit verwoordt:
Zo kwijt als dood
mag je niet gaan.
Hoe ruim ik op
als ik niet eens
kan bellen, vragen
of je onze foto nog wel wil?
Dan blijft het eeuwig stil
in huis en ben je
niet eens weg, maar dood.
Nee, als ik je verlies
dan hoop ik dat ik
op mijn zakken sla,
een poosje zoek
en dan ineens bedenk
dat jij allang
gevonden bent
door wie je liever ziet.
Dan zal ik kunnen rusten.
Anders niet.
Dat is wat we willen: dat hij zijn bestemming vindt bij iemand die lief voor hem is. En wij waren bij hem, in zijn kamer of in gedachten, toen hij afgelopen dinsdag afscheid nam van dit leven. Ik weet zeker dat hij ons heeft gevoeld bij zijn laatste ademtocht. Anders was het hem nooit gelukt om weg te gaan.
En wij weten dat hij goed terecht zal komen. Want aardige mensen verdienen dat. Die gaan niet zomaar dood.