Hier in China ben je een nummer, ook als buitenlander. De eerste keer dat het me overkwam was bij het ophalen van mijn verblijfsvergunning in een groot staatsgebouw. Na een uur wachten was het mijn beurt om op het krukje plaats te nemen tegenover de man met mijn nummer boven zijn loket. Maar eigenlijk had ik er niet hoeven te zitten, want hij keek me niet één keer aan. Zelfs toen hij mijn pasfoto naast mijn hoofd hield en zijn ogen heen en weer gingen tussen de foto en mijn gezicht, zag hij mij niet. Ik probeerde nog wat contact te maken: ik glimlachte, vroeg wat in het Engels, zei het Chinese woord voor ‘Holland’, maar er kwam geen enkele respons. En net als de baby van een depressieve moeder: na een aantal wanhopige pogingen gaf ik het op en staarde ik apathisch voor me uit.
Ik voelde me gekwetst. En ook al vond ik dat kinderachtig van mezelf en probeerde ik dat gevoel te sussen met ‘hij had het druk’, ‘hij sprak geen Engels’, ‘hij durft Westerse vrouwen niet aan te kijken’, het hielp niet.
Maar het had niets met mij te maken, zo ontdekte ik. Het is hoe men in China op openbare plekken omgaat met elkaar. Je ziet het ook in de supermarkt, wanneer er een tweede kassa open gaat. Zonder elkaar aan te kijken lopen de Chinezen naar de net geopende kassa, en wie het eerst komt die het eerst maalt. En niemand die zich ertegen verzet of erover zeurt.
Vorige week was het weer zo ver: voor mij in de rij stond een Westerse man, tussen ons in twee Chinese vrouwen. Er kwam een kassa bij en de man keek naar de vrouwen, in de veronderstelling dat zij hem voor zouden laten gaan. Maar zij beantwoordden zijn blik niet en liepen in een rechte lijn naar de nieuwe kassa. De man keek verongelijkt, deed een stap naar de nieuwe rij, realiseerde zich dat hij daar inmiddels meer mensen voor zich had dan in de rij waar hij eerst stond, draaide zich terug om zijn oude plek weer in te nemen, maar moest constateren dat daar alweer drie nieuwe Chinezen waren aangeschoven. Even bleef hij besluiteloos tussen de twee rijen in staan, maar hij bedacht dat hij recht had op zijn oude plek en probeerde zich tussen twee Chinezen te wurmen. Maar deze schoven geen centimeter op en bleven uitdrukkingsloos voor zich uit kijken. Geïrriteerd droop hij af en ging toen maar achteraan de rij staan. Ik had me ook laten overdonderen; voor mijn ogen had dit tafereel zich voltrokken zonder dat ik een stap had verzet. Het gevolg was dat ik achteraan de ene rij en hij achteraan de andere rij stond. Het was een komisch gezicht: de twee Westerse sufferdjes stonden erbij en keken ernaar. Van de weeromstuit schoot ik in de lach. Maar ik kreeg geen bijval; de man woonde hier blijkbaar nog maar net.
Ik weet het inmiddels: Chinezen zijn doelgericht. Ik zie dit ook bij de werklui in ons huis: zij doen hun werk zonder een woord met mij te wisselen. Nu is het zo dat ik in het Chinees niet veel meer kan zeggen dan ‘hallo, bedankt en tot ziens’, maar zelfs als ik met de Engels-sprekende opzichter, Norman, een praatje begin, botsen wij op onze cultuurverschillen. Zo begon ik een keer over de slechte luchtkwaliteit van die dag. Maar Norman dacht ‘taakgericht’, want hij vertaalde mijn opmerking direct in een hulpvraag: ‘So you want to know whether the air quality in your house is OK?’ Na drie mislukte pogingen om hem duidelijk te maken dat ik het alleen over het weer wilde hebben, liet ik het maar zitten. Norman sloot ons gesprek tevreden af met: ‘This afternoon, someone will come to your house to clean the airfilters, OK?’ En ik gaf me gewonnen.
Toch is het ook wel fijn. Ik leerde ooit over taakgerichte en persoonsgerichte hulp, en ook al snapte ik het verschil, stiekem vond ik persoonsgerichte beter, of in ieder geval kon in mijn ogen taakgerichte hulp niet goed gegeven worden zonder op de persoon gericht te zijn. Maar hier in China heb ik ondervonden dat het ook prettig kan zijn om alleen met een taak bezig te zijn. Ik hoef niet meer onderhoudend te zijn en bovendien hoef ik me geen zorgen te maken of ik het wel aardig genoeg heb gevraagd. Het is heel simpel: je vraagt het en de ander doet het. Of niet. Maar in beide gevallen zegt het niets over wat diegene van jou vindt. Het is een zakelijk iets en van mij wordt niets verwacht: geen kopje koffie, geen praatje over het weer, geen gesoebat of het kan worden gedaan. Ik ben gewoon een klant met een nummer.
Dus ik ben tegenwoordig ook heerlijk taakgericht. En erger ik me niet meer aan mensen die voordringen, want ik doe het zelf ook als ik een gaatje zie. Niemand die erover zeurt of klaagt. En dat is nog het fijnste.