Ik was een kind met veel geheimen. Misschien had elk kind die wel, maar omdat niemand het er ooit over had weet ik het niet zeker.
Zo herinner ik me nog dat mijn moeder boodschappen deed bij de SRV-man: een huis-aan-huis supermarkt met een man in een lichtblauwe stofjas. Ik wilde altijd mee, want die supermarktbus leek op mijn eigen winkeltje, maar dan groter. Alle spullen lagen netjes geordend, en van alles waren er hooguit twee stuks. Het mooiste vond ik de piepkleine toonbank met kassa, waar hij, de SRV-man, trots achter zat. Ik vond hem eigenlijk een beetje zielig, want ik wist dat hij niks verdiende met de verkoop van zijn spullen en hij had dat zelf niet door. Ik hoorde namelijk dat hij mijn moeder altijd evenveel geld terug gaf als dat ze gegeven had: als zij betaalde met een briefje van 25, dan telde hij hardop: 8-9-10-20-25. Mijn moeder had ook niks door, want anders had ze er wel iets van gezegd–eerlijk als ze was -. Dus zei ik niets: mijn moeder moest al zoveel betalen en ik was bang dat haar geld op een dag op zou zijn. Ik koos voor mijn moeder en liet die arme SRV-man zitten. Dat was mijn eerste geheim.
Op school kwam daar nog een geheim bij. Na de liefste juf in de 1e klas kwam de oudste juf in de 2e. Ze was zo oud dat ik bang was dat ze dood zou gaan. Dus deed ik er alles aan om haar laatste jaar op aarde mooi te maken. Ik schreef voor haar op mijn mooist omdat ze altijd vroeg: ‘Wie maakt mijn dag goed en schrijft mooie aan-elkaar-letters?’ Dat leerden we namelijk in de 2e klas: aan elkaar schrijven. Alle letters die we in de 1e klas hadden geleerd moesten elkaar opeens ‘een handje geven’, zoals de juf het noemde. Ik vond het maar moeilijk, want sommige handjes zaten helemaal niet naast elkaar. Maar toch, ze roemde mijn schrijfkunst en ik was blij dat ze opleefde bij het zien van mijn letters. En ik deed nog meer: ik gaf haar postzegels uit de verste landen. Mijn vader reisde namelijk voor zijn werk de hele wereld over, en stuurde mij brieven met de mooiste postzegels. Mijn juf hield minutieus de reizen van mijn vader bij. Met elke postzegel die ik haar gaf vertelde ze in de klas een prachtig verhaal over dat land. Dan zag ik geen oude juf meer, maar was zij een Arabische prinses, een Braziliaanse buikdanseres of de beklimster van de Kilimanjaro.
Op een dag moest ik in de pauze naar de w.c. Ik liep naar binnen, langs onze klas, en hoorde iemand snikken onder het uitroepen van AUUUUOOOO. Ik stak mijn hoofd om de deur en zag mijn juf aan haar bureau zitten. Haar handen hielden haar hoofd vast om te voorkomen dat deze eraf zou vallen. Ik wist het gelijk: onze juf was aan het doodgaan. Geschrokken liep ik weer naar buiten, de vragen van mijn klasgenoten ontwijkend Wat is er met je? Waarom bleef je zo lang weg? Ik liep naar een hoekje van het schoolplein, want ik moest een plan bedenken. Opeens herinnerde ik die ene postzegel, vergeten in het kleine borstzakje van mijn donkerblauwe blazer die ik die dag aan had. Opgelucht rende ik met de postzegel in mijn hand naar binnen. En toen lachte ze weer. Ik had haar leven gered.
Niemand mocht weten dat ze bijna dood was gegaan, anders werd ze misschien naar huis gestuurd en dan kon ik haar niet meer helpen. Mijn tweede geheim was geboren. Ik droeg mijn geheimen stilletjes en alleen. Het liefst zat ik in mijn tentje op het grasveld bij onze flat en las ik boeken. Dan vergat ik alles en iedereen en was ik gelukkig.
Toen leerde ik op school hoe je moet tellen als je geld in de winkel terug krijgt. Nog nooit had een rekenles voor zoveel opluchting gezorgd. En toen ik in de 3e klas een andere juf kreeg, zag ik dat mijn oude juf het ook zonder mij redde. Zo losten mijn geheimen op door het verstrijken van de tijd.
Ik had het geluk slechts kindergeheimen te hebben. Hoe ondraaglijk is een geheim dat niet geheeld wordt door de tijd? Dan komt het aan op moed verzamelen, wat soms een heel leven duurt. Totdat het genoeg is om het zwijgen te doorbreken.