HELD

Elk kind heeft een held. Althans, als je jonger bent dan zeven jaar heb je een held. En als je ouder wordt dan valt die held van zijn of haar voetstuk. Zo staat het in de psychologieboeken en zo gaat het in het dagelijks leven. Maar dat betekent nog niet dat dit een fijne ervaring is; voor elk kind is de ontdekking dat zijn of haar superheld niet zo super is, fouten maakt, gemeen kan zijn, of anderszins door de mand valt, een traumatische ervaring.

Mijn held was de juf in de 1e klas. In mijn herinnering staat ze op de eerste schooldag te wachten voor de deur van het klaslokaal: een engel met haar armen uitnodigend open. Als 6-jarige onderdrukte ik natuurlijk de behoefte om hard naar haar toe te rennen: ik was nu immers groot. En groot voelde ik me die dag: eindelijk mocht ik naar de Grote School. De kleuterschool had ik al een jaar eerder willen verlaten, dus mijn verlangen kon ik bijna niet meer dragen. Met de trots op mijn gezicht en de angst in mijn buik stapte ik op mijn juf af. Maar zij nam mijn zorgen in haar handen en leidde mij naar mijn tafeltje. Vanaf dat moment was de klas één groot Paradijs; ik mocht de hele dag bezig zijn met dingen die ik wilde weten, met de juf aan mijn zijde en de wereld voor mij open.

Iedere maandag leerden we een nieuw woord, ingeleid met een verhaal van onze juf. Voordat ze verklapte welk woord het was, maakte ze een tekening op het bord. Ze kon zo mooi tekenen dat zelfs nu nog het woordje ‘boom’ haar tekening te voorschijn tovert in mijn hoofd. Iedere zondagnacht kon ik niet slapen van opwinding. En na ‘boom-roos-vis’ voegde de juf nog een nieuwe uitdaging er aan toe: je mocht op maandag een woord dat je ergens had gelezen op het bord schrijven. En zo kwam de klas met: ‘bos, bus, maan’, en ik deed gretig mee. En toen, na ‘vuur’ en ‘mus’, had ik Het Allermoeilijkste Woord gevonden. Thuis las ik een boek over een jongetje dat Ollebol heette, een woord met maar liefst drie lettergrepen. Die nacht kon ik nog slechter slapen dan normaal; met vooruitwerkende kracht zag ik de juf mij de hemel in prijzen. Mooier zou mijn dag niet kunnen worden.

Op maandagochtend oefende ik het woord nog een aantal keren tijdens het ontbijt, want, jeetje, wat een lang woord was dat met al die ellen. Op school schreef ik het in prachtige letters op het bord, helemaal goed en zonder hapering. Vol trots draaide ik me om, klaar om de complimenten in ontvangst te nemen. Maar het bleef stil. De juf keek me aan met een groot vraagteken op haar gezicht en zei: “Ollebol is geen woord”. Mijn ontgoocheling op dat moment is niet te beschrijven: angst en ongeloof vochten in mij om niet gevoeld te worden. En hierna kwam de genadeklap: “O! Ik zie het al: Je hebt het verkeerd geschreven: je hebt de 2e el te lang geschreven, dat moet een i zijn en dan wordt het oliebol”.

Ik weet niet hoe ik de rest van de dag ben doorgekomen. Ongeloof, woede en teleurstelling trokken mij alle kanten op. Die dag heb ik de juf niet meer gezien. Het nieuwe verhaal, de tekening en het woord kan ik me tot op de dag van vandaag niet meer herinneren. Na ‘mus’ stopte het voor mij. Ik weet ook niet meer hoe de juf heette; haar naam was samen met haar van het voetstuk gevallen. Na die zwarte dag was het herstellen van mijn eigen trots het enige wat mij restte te doen. De volgende dag nam ik het boekje mee als bewijs; overtuigender kon de titel Ollebol en de maan niet zijn. Toen ik de klas in kwam zat ze aan haar bureau en keek mij nietsvermoedend aan. Het voelde alsof ik haar ging ontmaskeren met dit onweerlegbaar feit. Behoedzaam schoof ik het boekje onder haar neus en wachtte op haar schuldbekentenis. “O!” zei ze, “nu zie ik het: dat is geen woord, dat is een naam”.

En zo viel mijn held definitief van haar voetstuk. Zij had mij gewezen op een fout die ik niet begreep. Want in mijn ogen was alles wat je met letters kon schrijven een woord. Hoe anders zou mijn ervaring zijn geweest als zij had gezegd: “Irma, wat een vreselijk moeilijk woord heb jij onthouden, met een nieuwe letter en wel drie lettergrepen. Het is zo’n moeilijk woord dat ik het niet eens kan tekenen!” Ik denk dat de trots dan niet meer in mijn lijf had gepast. En hoe zou het zijn geweest als zij tegen de klas had gezegd: “Jullie kunnen allemaal zo’n moeilijk woord schrijven. Kijk maar naar je eigen naam: Claudia, Ingrid,  Sebastiaan, allemaal supermoeilijke woorden”. Dan had zij een klas vol trotse kinderen gehad.

Nu ik zelf ouder ben begrijp ik deze juf wel. En ben ik vast en zeker net zo’n held geweest voor een kind. Een held die van haar voetstuk is gevallen, omdat ik ook op de verkeerde momenten onhandige dingen heb gezegd. Maar nog steeds heb ik af en toe een held nodig. Iemand die mij bij de hand neemt en op alle vragen een antwoord weet.

En ook al weten we als volwassene dat die helden niet bestaan, diep in ons blijft die hunkering naar geborgenheid.