INGEBURGERD

SONY DSC

“Al een beetje ingeburgerd?” Iedereen wil het weten. Mijn spontane reactie is altijd ‘JA’, maar als ik erover nadenk begin ik ernstig te twijfelen. Mijn huis had namelijk net zo goed in Limburg kunnen staan in plaats van in China. Daar versta ik de mensen evengoed niet en was ik ongetwijfeld ook in allerlei vreemde situaties terecht gekomen. Ik had dezelfde blogs geschreven en iedereen had er even hard om gelachen. Dus waarom zeg ik dan zo grif ‘ja’ als het antwoord waarschijnlijk ‘nee’ had moeten zijn?

Inburgering vraagt namelijk een enorme aanpassing. En als ik mijn dagelijks leven in China de revue laat passeren, wordt er weinig beroep gedaan op mijn aanpassingsvermogen: ik slaap net als in Nederland op een zacht matras, ons huis is van alle gemakken voorzien, ik koop de originele Nutella, en ik kook nog steeds aardappelen, groenten en vlees. Natuurlijk, er is wel wat veranderd: de kaas is niet lekker, het water uit de kraan kan niet gedronken worden, we kunnen niet zelf met de auto weg, en we letten op het ‘smogalarm’ in plaats van op de buienradar. Maar ik ben niet overgeleverd aan het leven dat de doorsnee Chinees dagelijks moet trotseren. Want óns huis is koel door de airconditioning en schoon door de luchtverversingsfilters, ons drinkwater komt uit speciale watercoolers, onze woonwijk wordt bewaakt en ons eten wordt bezorgd (als Annie’s ons begrijpt tenminste).

Dus vraag ik me wel eens af hoe het mij zou zijn vergaan als mijn huis in een typisch Chinese wijk had gestaan. Met troep op straat en geparkeerde auto’s op de stoep. Met spuuglelijke groenten als kŭ guā en yù tou, waarvan het Nederlandse woord niet eens bestaat. Niemand die een woord Engels spreekt en borden die voor mij écht Chinees zijn. En mijn nachtmerrie zou compleet zijn met rochelende Chinezen om me heen, kakkerlakken in bed of, nog erger, op je bord. De fijngehakte botjes in het vlees en iedereen die uitbundig smakt. En overal die geuren; van voedsel, mens en dier en alles daartussenin. Ik denk dat ik dan niet meer hoef te twijfelen of ik me hier ingeburgerd voel.

En toch heb ik het gevoel dat dit niet het hele verhaal is. Er zit iets in mijn ‘ja’ dat ik wil snappen. Zou het te maken kunnen hebben met de manier waarop Chinezen met mij als buitenlander omgaan? Om deze vraag te kunnen beantwoorden hoef ik niet in een Chinese wijk te wonen, want ook in de lokale supermarkt ben ik toch echt de buitenlander. Alleen al door mijn Westers uiterlijk en mijn immer zoekende blik val ik daar op. Het winkelpersoneel wil mij graag verlossen van die kwelling en steevast wordt mij gevraagd wat ik zoek. En ook al wordt mijn antwoord nooit begrepen, de werknemers houden vriendelijk vol. Maar ook de Chinese klanten willen het mij naar de zin maken. Zo begon laatst een vrouw tegen me te praten in rap Chinees, al wijzend op het pak melk in mijn mandje. Ze gaf niet op totdat ik begreep dat de melk over de houdbaarheidsdatum was. Opgewonden over zoveel onrecht liep ze met me mee om een versere te zoeken.

En dit is niet het enige voorbeeld waaruit hun onbaatzuchtige hulp blijkt. Zo denk ik ook aan de chef-kok die kookcursussen geeft aan buitenlanders. Zij had het recept voor ons toegankelijker gemaakt door kipkluifjes te gebruiken in plaats van de kip met bot en al in stukken te hakken. Ze deed het met pijn in haar hart, want het merg uit de stuk gehakte botjes was ‘the heart of the taste’. En ze had het niet hoeven doen. Maar deze ongevraagde, vriendelijke aanpassing was een gebaar in onze richting. Een mooi voorbeeld van de balans tussen aanpassen en jezelf niet verloochenen.

En er zijn meer manieren waarop Chinezen met ons het contact zoeken. Zo worden we regelmatig op straat aangesproken met de vraag waar we vandaan komen en wie onze familie is. Ze willen met ons op de foto, en worden nog enthousiaster als wij van hen een kiekje willen maken, zoals van bovenstaande foto af straalt. Dit is dan ook een uitnodiging voor hen om vol trots over zichzelf en hun land te vertellen. En wat me nog het meeste ontroert zijn de enthousiaste reacties op onze drie kinderen. Ik had verwacht dat Chinezen onze kinderen zouden negeren, jaloers en verbolgen over de opgelegde éénkind-politiek. Maar niets van dit alles: ze noemen ons ‘lucky ones’ en zetten hun enig kind tussen die van ons op de foto.

Zo zijn er tientallen spontane ontmoetingen geweest met wildvreemde Chinezen. En ook al verstaan we elkaar niet, het weerhoudt hen er niet van om het gesprek aan te gaan. Zoals zij stuntelen met het Engels, zo stamelen wij in het Chinees. En elk Chinees woord dat ik herkenbaar uitspreek wordt steevast beloond door het lieflijke woord doeweeh. Als een trotse ouder prijzen ze me de hemel in en ik ben als een kind zo blij.

Door al deze ervaringen hebben de Chinezen mij het gevoel gegeven dat ik hier welkom ben. De Muur zit duidelijk niet in hun hart. En dit maakt dat ik de taal wil leren, hun ‘rare’ gewoontes wil begrijpen, en al het eten durf te proeven. Maar eigenlijk zou ik het woord ‘inburgering’ willen schrappen. Het geeft namelijk maar één richting aan: de stap naar binnen. Maar om die stap te kunnen nemen heb je een uitnodiging nodig. En die uitnodiging kan alleen de gastheer doen door zijn deuren te openen, zodat de gast zich welkom voelt.

En nu pas begrijp ik waarom ik ‘ja’ zei. Niet omdat ik ingeburgerd ben, maar omdat ik me thuis voel. En dat is wat ‘thuis’ werkelijk is: de plek die je al kende voordat je er kwam.