Toen ik naar de eerste klas ging was ik bang. Niet omdat ik bang was om naar school te gaan, ik wilde dolgraag leren lezen en schrijven, maar omdat de basisschool de Grote School werd genoemd. En ik moest ook nog eens 20 minuten lopen naar die school, dat was dus heel ver weg. In mijn hoofd stonden Ver Weg en Groot voor Heel Eng. Dus hield ik op de eerste dag naar school mijn moeders hand goed vast.
Maar er gebeurde niets. De school was groot en anders dan mijn kleuterschool, maar er waren daar ook leuke kinderen en lieve juffen, dus mijn angst had geen tijd om Angst te worden. En op de tweede dag had ik al een vriendinnetje, Arjanne, die ook nog eens in dezelfde flat woonde. Dus duurden die twintig minuten niet meer lang en was Ver Weg niet meer ver.
Het hele jaar liepen we samen naar school, en een week voor de zomervakantie ging zij al op vakantie, want ze ging met het vliegtuig en dat was heel bijzonder in die tijd. Dus liep ik die week alleen, langs het plantsoen waar de roze rozen bloeiden. Ze roken heerlijk, ik plukte ze stiekem en liep met mijn tas vol geurigs weer door. Opeens stond er een jongen voor me, groot was hij en hij keek me vriendelijk aan. Ik schrok en dacht dat hij mij de rozen had zien plukken. “Hallo, zei hij, woon je hier?” Ik wees naar de flat in de verte en hij knikte. “Doe je broek eens naar beneden”. Hij vroeg het zo aardig en gewoon. Ik aarzelde, de rozen geurden verraderlijk in mijn tas. Hij zag het en zei: “Je hoeft niet bang te zijn, hoor”.
En toen voelde ik opeens dat iets niet klopte. Zijn woordje ‘bang’ had mijn angst wakker geschud. Het volgende moment rende ik alsof mijn leven ervan af hing. Ik rende zonder om te kijken, in een rechte lijn naar onze flat. Ik stormde de zes trappen naar onze derde verdieping op, vloog de galerij over en weet niet meer hoe ik binnen kwam. Hijgend en zwetend gluurde ik door de spleet tussen de gordijnen naar buiten, de straat in, om te zien of hij mij was gevolgd. Pas na een uur durfde ik te besluiten dat hij er niet meer was.
Ik weet niet meer wat ik mijn moeder heb verteld, ik weet niet meer of ik de rest van de week weer alleen naar school ben gegaan. Ik weet alleen nog hoe die angst voelde en dat ik nooit meer rozen wilde ruiken.
Vanaf dat moment wist ik dat ik niet bang was geweest op mijn eerste schooldag. Ik had nog geen kennis gemaakt met angst. Angst die bezit van je neemt en die je niet van je af kunt schudden onder het mom van ‘het komt goed’.
In die angst is geen plaats meer voor jou.