KWIJT

Al jaren sta ik voor een raadsel: na elke wasbeurt blijven er sokken over. Eerst dacht ik nog dat de paren wel weer compleet zouden worden, maar het bleef zo. Zelfs als mijn wasmand leeg was en het hele huis aan kant, bleven enkele sokken mij mistroostig aankijken. Ze gingen op het stapeltje voor alleenige sokken dat alsmaar groter werd. Mijn frustratie groeide mee, maar toch bewaarde ik ze. Want je zult net zien: als je de één hebt weggegooid komt de ander opeens tevoorschijn.

Ik zag een oplossing binnen handbereik toen we naar China verhuisden: in de koffer gingen alleen complete paren mee. In een nieuw, opgeruimd huis en zonder ruimte onder de bedden zou ik mijn sokkenprobleem eindelijk de baas worden. Na de eerste wasbeurt moest ik lachen bij het zien van die ene overgebleven sok: de ander kon niet ver weg zijn! Maar bij de derde wasbeurt lagen er alweer drie sokken op het verfoeide stapeltje en voelde ik me een vijf-jarige die gelooft in het sokkenmonster. En toen mijn buurvrouw vertelde dat zij er ook last van had, wist ik het zeker: hij bestond echt en was nog groter dan ik dacht.

Opeens leek iedereen er last van te hebben. Er werd zelfs over geschreven: de columniste Roos Vonk* kwam met haar sokkenprobleem uit de kast. Ik moest lachen van herkenning en verheugde me al op haar oplossing. Maar zij maakte het alleen maar erger: zij beweerde dat er veel meer kledingstukken kwijt raken in de was. Alleen mis je die niet, omdat die kledingstukken geen wederhelft hebben. ‘Wat niet weet, wat niet deert’, zo besloot zij opgewekt haar verhaal.

Maar ik was niet blij: mijn monster was nu zo groot en onberekenbaar geworden dat ik er onrustig van werd. Naarstig ging ik in mijn hoofd op zoek naar kwijt geraakte kledingstukken die ik nog niet miste. Ik bekeek vakantiefoto’s om te zien wat ik ooit gedragen had en of dit allemaal nog in mijn kasten hing. Lege hangertjes trokken mijn aandacht, open plekken in de kast deden mij peinzen. Maar niets leek op een vermissing. Toch stelde mij dit niet gerust: ik wilde bewijzen zien. De zegen van onwetendheid gaat kennelijk bij mij niet op.

Ik keek weer naar die sokken, nog immer op die stapel, te wachten op hun verloren gewaande partner. En nu snapte ik waarom ik ze niet weg had kunnen gooien: de herinnering aan de ander hield het gemis in stand. Zou dat ook opgaan voor andere spullen? Dat je dingen niet weg kunt gooien, omdat ze je doen denken aan wat ooit was? Met de moedwillige stap naar de vuilnisbak verdwijnt ook de herinnering. Ik hoef maar op mijn zolder te kijken om te zien wat ik bedoel. Het versleten knuffeltje van mijn kinderen toen ze baby waren. Het oerlelijke schilderijtje van mijn oma, die al lang overleden is. De vergeelde bladzijden met mijn college-aantekeningen. Het tastbare roept de herinnering op.

Ik laat de stof van het lappenpopje door mijn vingers gaan en zie mijn zoon als baby voor me: in zijn wiegje op zijn rug met ‘knuf’ op zijn borst, het lapje deinend op zijn ademhaling. Bij de aanblik van het schilderijtje ruik ik terstond mijn oma weer: de Dove-zeep streelt mijn wangen zacht. En mijn schrift straalt weer zoals ik me voelde als student: vol verwachting naar de toekomst. Herinneringen die tot leven komen wanneer ik de spullen aanraak. Ik bewaar ze, voor het geval ik mocht vergeten wie ik was.

Wie zijn wij zonder onze herinneringen? Zonder de verhalen die ons maakten wie we geworden zijn?

En daarom bewaar ik ook die sokken. Voor later, als ik met mijn kleinkinderen sokkenmonsters maak, je weet wel, met je hand erin en een hele grote bek. Dan vertellen we elkaar verhalen, over de eenzame sok, die na jaren zijn bestemming als sokkenmonster vond.

 

*In: Ego’s en andere ongemakken (2009)