Hoe houden die 19 miljoen Chinezen het met z’n allen hier in Peking uit? Met een bevolkingsdichtheid van 1200 mensen per km2 is Peking één van de dichtstbevolkte steden van de wereld. Voordat ik naar China verhuisde vroeg ik me af hoe het zou zijn om in zo’n miljoenenstad rond te lopen. Zou er de sfeer van Koninginnedag in Amsterdam heersen? Of zou het er minder vrolijk aan toe gaan – zoals het in Amsterdam ook vaak eindigt? Al in de eerste maand van ons verblijf hier in Peking brachten we een bezoekje aan de Beijing Zoo, dat dé uitgelezen plek bleek te zijn om dit te ervaren. Opeengepakt tussen duizenden Chinezen wist ik na tien minuten dat mijn Oranjegevoel ver te zoeken was. Mijn irritatie was namelijk al zo hoog opgelopen, dat ik bijna vrijwillig bij de pandaberen in de kooi was gaan zitten. De 35 graden hitte die dag stookte dit vuurtje in mij nog eens op. Nog één elleboog in mijn zij en ik was ter plekke ontploft. Maar de vele honderden Chinezen liepen gezellig keuvelend en enthousiast foto’s makend door diezelfde dierentuin. Ook zij zaten elkaar met ellebogen in de weg, maar dit leek hen niet te deren.
Al vaker is mij opgevallen hoe gemakkelijk Chinezen zich bewegen in het drukke verkeer, op overvolle markten en in nog vollere metro’s. Geen greintje irritatie of agressie te bespeuren. En dat is niet omdat ze zo vredig en conflictvermijdend zijn: regelmatig maak ik zeer geagiteerde Chinezen mee, bijvoorbeeld op de markt als ze geen waar voor hun geld krijgen. Ze laten er dan geen gras over groeien en maken uitgebreid ruzie op straat, bijgestaan door steeds meer voorbijgangers. De rest van de mensen duwt zich erlangs, zonder zich aan elkaar te storen. Het lijkt alsof zij zich een weg banen door een bos zonder pad: kriskras en zonder te wachten tot de bomen opzij gaan.
De echte Beijingers weten zich te redden in dit oerwoud van drukte en lawaai. Van jongs af aan zijn ze het gewend om veel mensen om zich heen te hebben. Ik zie hier voorbeelden genoeg om me heen. Zo waren we op een zonnige, heldere zondagmiddag in het Park van de Hemelse Vrede. Het leek ons de ideale dag om hiervan te genieten. En duizenden Chinezen dachten er net zo over. Ik kreeg al direct spijt toen we bij de toegangspoort als één sliert naar binnen werden geduwd, alsof we op tijd moesten komen voor een optreden van een populaire zanger. Ik verwachtte dat de stroom van mensen wel dunner zou worden middenin het park of in de loop van de dag. Maar niets van dit alles: het bleef gezellig druk op z’n Chinees. Uiteindelijk gaf ik me maar over en probeerde ik door de drukte heen te kijken. Het hielp enigszins om die duizend spinnetjes van ergernis in mij tot bedaren te brengen, en te zien wat er nog meer was dan mijn eigen onrust.
Toen pas viel mij op hoe anders Chinezen zich bewegen in die drukte. Zij zijn niet bezig om de ander te vermijden, ze letten niet op wat anderen doen of zeggen, ze nemen niet de ruimte in die hen wordt toegestaan. Hun leven ligt op straat. ‘Buiten’ is voor hen het verlengde van hun huis. Overal in het Park van de Hemelse Vrede zag ik Chinese families neerstrijken: een tafelkleed over een stenen bankje, rijstkommetjes op tafel, zakjes met fruit aan de takken van de bomen. Vader en moeder die het eten bereidden, het zoontje dat op een kleedje onder de boom lag te slapen, oma die naast hem lag en de grootvaders die op hun hurken een spelletje mahong speelden. De radio stond aan, oom en tante deden Tai Chi , het dochtertje hurkte om een plasje te doen en het hondje snuffelde rond. Het was een huiselijk tafereel: een inkijkje in een doorsnee huis in China. Want dat is wat Chinezen doen: onder de blote hemel een plekje voor zichzelf maken. En omdat iedereen het doet is het vanzelfsprekend en heerst er een ongedwongen sfeer.
En er is nog meer dat voor Chinezen vanzelfsprekend is. Zo liep ik op een ochtend mee met een wandeling door een Chinese volkswijk, onder leiding van een gids. In de smalle straatjes konden geen auto’s rijden, maar desondanks was het een drukte van belang: overal mensen, fietsen en brommertjes, kriskras door elkaar. En het opvallende was: de helft van de mensen liep in pyjama en op pantoffeltjes. Zonder gêne en zonder acht te slaan op onze blikken, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Maar onze gids lichtte toe dat dit voor hen ook zo is: elke ochtend wassen zij zich in de openbare sanitaire voorzieningen, wegens het ontbreken van een eigen douche en toilet. En ik moest lachen, maar dan om mezelf: met mijn Westerse blik had ik even gedacht dat die openbare toiletten voor de toeristen bedoeld waren.
Zo begin ik steeds meer te begrijpen waarom Chinezen geen last hebben van mensen om hen heen. Zij letten niet op wat de ander van hen ziet en over hen denkt. Dus daarom kunnen zij alleen bezig zijn met hun eigen ruimte en voelen zij zich thuis in het openbaar. De straat is van hen en daarmee van iedereen.
En zo kan het leven op straat zomaar een klein feestje worden. Het was op het pleintje tussen de Trommel- en de Klokkentoren, waar we even uitrustten van het fietsen. Opeens zagen we een wat oudere Chinese man op gymschoenen klaar staan om te gaan dansen op de muziek die klonk uit zijn radiootje. Gekleed in een zwarte pantalon en bruine coltrui leek het net alsof hij zo was opgestaan van zijn stoel achter zijn stoffige schrijftafel. Ter plekke ontpopte hij zich als een ware balletdanser. Sierlijk, zelfverzekerd en gevoelig danste hij zijn levensverhaal, voorzichtig om het niet te breken. En de mensen om hem heen deden wat zij moesten doen: de bewaker bewaakte verder en de man op de bank sliep door. Voorbijgangers gingen voorbij en toeristen keken toe. Hij zag hen niet.
Alleen één klein Chinees meisje danste met hem mee. Ze klapte in haar handjes en lachte. Haar zag hij wel. En in de dans der verbondenheid waren zij samen.