Daar zit hij. Hij maakt penselen, althans, hij zorgt voor het belangrijkste onderdeel ervan: de haren. Haar voor haar bekijkt hij ze en keurt ze goed of af. De foute worden losgesneden, de goede mogen blijven. Elke laag beëindigt hij met het afsnijden op de juiste lengte. En zo gaat hij de hele penseelkwast door. De afgewerkte kwast zet hij fier op een plankje. Zijn collega pakt de kwasten om aan een steel vast te lijmen. Maar hij ziet het niet, hij is alweer met de volgende begonnen.
Maar ik zag het wel. En ik zag hoe zijn collega heel anders te werk ging. Wel heel secuur, maar zonder de overgave die ik zag bij de eerste man. De eerste man is de Eerste Man; de Gouden Penseel begint bij hem. Misschien is dát het wel waarom hij zo in zijn werk verdwijnt: Hij is het Begin. De gouden haren zaten overal, tot in zijn nek zag ik ze kriebelen. Zijn rug en nek gekromd, alsof hij een diepe buiging maakt. Zijn vingers razendsnel over alle haartjes, de beslissing genomen binnen één tiende van een seconde: wel-niet-wel-niet-niet. Zonder na te denken, zonder te twijfelen, in één vloeiende beweging. Eén met zijn Penseel.
Hij keek geen enkele maal op of om. Terwijl er heel wat aanleiding toe was. Wij waren met acht dames als groep Hollands welvaren binnen komen klossen. Eerst door de winkel, vol prachtige penselen in alle soorten en maten, om vervolgens in het kleine ateliertje te belanden, waar die penselen met de hand werden gemaakt. Het was een kleine ruimte, net genoeg voor 6 tafeltjes met aan elk een man of vrouw, en net niet groot genoeg voor alle benodigdheden en voorraad. Maar alles stond er toch, met als gevolg dat er aan de rechterkant een looppad over was van niet eens een halve meter. Daar stonden we, als kippen in de rij, te dicht met onze snavels erbovenop. En kakelen, dat konden we, want o wat was de verbazing groot:
“Jezus, wat is het hier vol! Ik zou het hier nog geen uur uithouden!”
“God, wat een monnikenwerk!”
“Zouden die penselen echt allemaal met de hand gemaakt worden, of doen ze dit alleen voor de toeristen!?”
“Nou snap ik waarom die penselen zo duur zijn!”
“Ik kan m’n kont hier niet keren! Gelukkig zijn die Chinezen klein.”
Ik schaamde me voor onze harde k’s en g’s. En omdat we keken alsof we in de dierentuin waren, te dichtbij want zonder hek. En binnenin die schaamte dacht ik opeens aan een kaartje van een spel dat ik tijdens mijn kindertherapie gebruikte: ‘Zou je wel eens een vlieg op de muur willen zijn, en zo ja, waar?’De kinderen kwamen altijd zonder aarzelen met de mooiste antwoorden, terwijl ik met een mond vol tanden stond als ik dit kaartje op mijn beurt trok. Maar hier in China had ik dan eindelijk mijn antwoord gevonden: Ik zou híer die vlieg willen zijn, hier op de muur van dit kleine atelier.
Die gedachte hielp mij om tot mezelf te komen. Ik was de laatste in de rij en had dus het geluk naast Mijn Man, zoals ik hem in stilte had gedoopt, te mogen staan. Ik zag hoe hij en zijn mesje razendsnel elke haar betastten, bekeken en keurden. De beweging was één met zijn omgeving, zoals een vis in het water glijdt, zonder moeite, zonder aarzeling. Ik keek naar zijn handen, naar het vlijmscherpe mesje, en hoe dat bewoog, alsof het rond en rond ging. Geruisloos. Gewichtloos. Hij leek te zweven. Even, heel even, raakte ik los van mijn aanwezigheid en mocht ik hem volgen. Ik voelde me vrij, alsof ik door het water zweefde. Dichter bij geluk kun je niet komen.
Zou hij ook zo gelukkig zijn? Ik zag een telefoontje in zijn zak. Dat maakte hem weer iets menselijker. Hij was geen overgebleven monnik, hij was van nu. Hij had contact met andere mensen en met het moderne leven. Ik kreeg de neiging om hem te bellen. Om te zien of hij opnam. En om zijn stem te horen. Even maar, en dan weer stil en verder kijken…. Maar voordat ik mijn fantasie af kon maken, stond ik weer met beide benen op de grond: We hadden genoeg gezien, zo concludeerde de Hollandse Club. En zonder dat ik het wist had ik rechtsomkeer gemaakt en liet ik hem in de steek. Maar hij zal het niet gemerkt hebben, hij wist niet eens dat we er waren. Dat ik er was en naast hem stond.
Of hij gelukkig is kan ik niet weten. Wat ik wel weet is dat hij hart voor zijn werk heeft, door zijn Liefde voor de Penseel. Voor hem is het zijn levenswerk. Hij zat zonder twijfel in een ‘flow’, zoals het in de psychologie wordt genoemd. Flow: het moderne antwoord op het vergroten van werkplezier. Ik heb de literatuur erover met interesse gelezen, maar nu zag ik de uitvoering in levende lijve. En behalve flow ervaart Mijn Man vast en zeker de stilte, de stilte die wij zoeken in mindfulness-cursussen. Zijn rust was onverstoorbaar, en dit was ook zo gebleven als wij in dat kleine ateliertje uit volle borst het Wilhelmus hadden gezongen.
Vandaag mocht ik getuige zijn van een gewone, bijzondere man. Het was genoeg om te beseffen dat stilte en geluk van binnen zitten. Daar hoef je niets voor te doen, het gaat vanzelf. Maar dat is tegelijkertijd het lastige: je kunt er niet je best op doen. Hoe harder je probeert gelukkig te worden des te slechter het lukt. Het is net als met slapen. Op het moment dat je moet slapen lukt het niet meer. Je slaapt pas als je even niet oplet. En zo is het ook met geluk.