MEDELIJDEN

Zo lang ik me kan herinneren heb ik medelijden met alles en iedereen gehad. Ik denk dat ik ermee geboren ben. Zo vond ik het zielig dat de rups door de spin in een web was gevouwen. Nog niet gehinderd door enige kennis van de cocon schepte ik elke dag voorzichtig alle draden weg. Totdat de rups verdwenen was en ik verdrietig, omdat ik dacht dat de spin hem opgegeten had.

Ik had zelfs medelijden met mijn oude pop toen deze verdrongen werd door de pop die ik net voor mijn verjaardag had gekregen. Die nieuwe pop was zó van mij, dat ik haar direct Rebecca doopte. En uit schuldgevoel gaf ik mijn oude pop toen ook maar een naam: Isabella. Maar eigenlijk paste die naam helemaal niet bij haar. Ze was meer een ‘Maaike’, maar ik vond het te zielig om haar zo’n lelijke naam te geven.

Als 3-jarige vond ik het verschrikkelijk wanneer mijn pasgeboren zusje huilde. Dus zat ik uren naast haar bed, in de veronderstelling dat ze ondraaglijke pijnen moest hebben. Want waarom zou ze anders zo hard krijsen? En het werkte: ik ontdekte dat de pijn minder werd als ik naast haar zat en zij in mijn vinger mocht knijpen. Mijn medelijden had haar goed gedaan, zo concludeerde ik.

Zo ben ik opgegroeid, met aan de ene hand mijn zusje en aan de andere hand de wereld. En mijn medelijden liep met mij mee. Er waren zoveel zielige mensen en kinderen en dieren en planten. En ook zielige dingen. Zelfs een oerlelijk beeldje, dat ik van mijn oom had gekregen, kon ik niet weggooien. Ik had het in de hoek van mijn boekenkast gezet, verborgen voor iedereen. Maar ik vond het zó zielig kijken, dat ik het snel verloste van zijn onverdiende straf. “Geef het dan aan de arme kinderen”, zei mijn moeder meelevend. Maar dat vond ik dan weer zielig voor mijn oom, die in mijn ogen speciaal naar India was gereisd om voor mij dit beeldje te kopen. Dus bleef het beeldje staan.

Mijn medelijden werd niet minder naarmate ik ouder werd en meer kennis kreeg. Ik bleef die rups zielig vinden, ook al had ik geleerd dat niet de spin maar zijn eigen draden hem gevangen hielden. Maar vooral kinderen deden mijn hart ineen krimpen, zoals ons buurjongetje, dat elke avond huilde om in slaap te komen en elke ochtend krijste als hij uit bed moest komen. Dus ging ik maar Pedagogiek studeren. Om al die zielige kinderen op de wereld te helpen, voordat ze oud en ongelukkig werden.

Maar mijn missie verbleekte bij het zien van zoveel onrecht in de wereld. En zo verging het mij ook: Hoe meer ik te weten kwam, des te kleiner ik me voelde. Ik zag hoeveel er gered moest worden en ik ging me steeds meer realiseren dat er meer niet dan wel zou lukken. Mijn zelfoverschatting kromp naarmate mijn missie vorderde.

Een missie armer, maar nog steeds niet verlost van medelijden. Dus kon ik niets anders doen dan het bij me te dragen, als een kind in een draagzak. Mijn medelijden bleek van mij te zijn en het lijden van de ander. Toen pas zag ik dat mijn zusje niet meer klein was. En besefte ik dat mensen geen Redders nodig hebben. Want Redders maken slachtoffers, met medelijden zwaar belast.

Mijn medelijden ging niet om het lijden van de ander, maar om mijn eigen leed. En daar ben ik inderdaad mee geboren. Net als iedereen.