Chinezen zijn trots op hun dumplings. En terecht. Vandaag volgde ik een kookworkshop om dit typisch Chinese gerecht te leren maken. Daar hoorde ik dat deze gevulde deegbolletjes in het Chinees jiaozi heten (spreek uit: djauwzuh), hetgeen op zich al lekker klinkt. Het belangrijkste van een dumpling is natuurlijk de smaak: die moet goed zijn. Maar daarmee zijn ze alleen maar lekker. Echt genieten van een jiaozi komt door iets anders. Dat zit ‘m in de manier waarop deze wordt bereid.
Onze Chinese chef-kok Chunyi was een pittige dame met humor en eisen. De ideale combinatie voor een leermeester. Ze eiste van ons dat we opletten, dat we haar precies nadeden en dat we geen genoegen zouden nemen met een jiaozi die er nèt niet mooi uit zag. Want een jiaozi is precisiewerk. Het onwillige deeglapje moesten we zien te temmen tot een perfect symmetrisch dichtgevouwen bolletje met bevallige plooien. Het was een ware beproeving, onder het toeziend oog en de gedreven handen van Chunyi. En ook al was het duidelijk dat wij de techniek en de bedrevenheid nog niet hadden, dit bleek niet het enige te zijn wat ons ontbrak. Chunyi deed het nog een keer langzaam voor. Als waren het haar baby’s, die ze één voor één lichtjes en liefjes masseerde, te eten gaf totdat ze nèt genoeg gevuld waren en die ze vervolgens in satijnen kleertjes vouwde, zo zachtjes dat ze het zelf niet voelden. En dan pakte ze haar schatjes op en legde hen stuk voor stuk heel voorzichtig in het stoommandje. De deksel schoof zij geruisloos over hen heen, zodat ze heerlijk zacht konden worden boven de wolken witte stoom. Haar engeltjes waren geborgen.
Tien minuten lang zagen we de bolletjes langzaam tot leven komen, ademend op de golven van de hitte. En toen waren ze klaar en mochten we proeven. Met een behoedzaam gebaar pakte ik vol respect een jiaozi van Chunyi aan. Het voelde alsof ik een moord ging plegen. Maar ze knikte me geruststellend toe. Toen pas durfde ik een hap te nemen. Ik kon alleen maar mijn ogen sluiten en mij laten meevoeren door de sensaties van de geuren die in mijn mond over elkaar heen buitelden. De licht-tintelende smaak van de ui werd meegenomen door de stroom van de nootachtige paddenstoelen en vermengd met de zoute wateren van de bouillon. De prikkelende gember deed z’n best om de springerige lente-uitjes te overstemmen, maar het was de zoete wortel die de golven deed rollen. En toen was de jiaozi voorbij. En ik probeerde, nog na deinend, te begrijpen wat mij was overkomen: was het de smaak, de aanblik van het kunstig gevormde bolletje of de liefde van Chunyi die mij had doen smelten?
Thuis moest ik denken aan de overeenkomst met mijn vak. Zoals mijn Chinese lerares elke jiaozi bereidt alsof het de enige in haar leven is, zo ziet een goede therapeut elke persoon als iemand die een speciale behandeling verdient. Een nummer zijn, lopende band werk, dertien in een dozijn: we gruwen ervan. In plaats daarvan willen we speciaal zijn en het verschil maken.
Wie wil dat niet? Ik herinner me hoe blij mijn zoon was toen hij 3 jaar oud was en er alleen voor hem een boekje was geschreven: Daniël en de olifant. En ook al wist ik dat er nog duizend van deze boekjes bestonden met de naam van een ander kind, het was ook míjn lievelingsboek. Speciaal voor mijn zoon geschreven. En het is daarom dat ik in Nederland naar de kaasboer ga die weet dat mijn dochter van de jongensband One Direction houdt. En dat ik hier in Peking naar het groenteboertje ga, die mijn zoon de hemel in prijst om zijn kennis van de Chinese karakters. Al weet ik van het economische belang van hun praatjes, ik voel me gezien. En daar betaal ik graag meer voor.
De jiaozi is voor mij een symbool geworden. Een symbool voor China in haar eenvoud en eerbied, met haar toewijding en aandacht. En hiermee staat het ook voor het leven dat ik soms, heel even, denk te begrijpen. Als ik kijk naar het verhaal van de jiaozi, dan zie ik wat ik nodig heb: de kunde, de kunst en de liefde. En dat allemaal in één bolletje.