Ineengedoken in de stoel, rimpelige handen gevouwen in haar schoot, de ogen neergeslagen, zit ze* tegenover me. ‘Ik heb een verwijsbrief van mijn huisarts’. Ze slaat haar ogen op en kijkt me aan met een blik die zo breekbaar is dat ik verkramp. Het gevoel in mijn lijf doet me denken aan toen ik als kind mee deed aan een spelletje eieren lopen en zo bang was dat het ei zou breken in mijn hand, te grof en te sterk voor de tedere kalkschaal. Ik dacht dat er een kuikentje in zat, zijn leven lag in mijn handen. Mijn mijmering wordt doorkruist door haar hand, die in haar tas op zoek gaat naar de brief. Ze reikt me deze behoedzaam aan, alsof dit het testament van haar leven betreft. Ik neem het met beide handen aan, mijn blik verdwaalt in haar ogen, zacht grijs-blauw zijn ze.
Ik schraap mijn keel en neem een slokje water. ‘Vindt u het goed als ik de brief eerst even lees?’ Ik heb tijd nodig om te herstellen van iets wat ik niet begrijp. Een stilte vult de kamer, zwaar en licht tegelijk, als de geur van lavendel. Mijn hond kijkt op vanuit zijn mand, alsof de stilte hem heeft aangetikt. Langzaam staat hij op, hij rekt zich uit, twee poten vooruit, de kop omlaag, zijn achterlijf met staart omhoog. Met zijn blik op de vrouw gericht loopt hij behoedzaam naar haar toe. Hij legt zijn kop op haar schoot, terwijl hij haar blijft aankijken. ‘Je bent lief’, zegt ze zo zacht dat ik ga twijfelen of zij het was of dat het mijn luide gedachten waren. Ze neemt zijn kop in haar handen, tederder kan een aanraking niet zijn. De staart van mijn hond zwiept heen en weer, rustig maar beslist, als een metronoom. Ik staar ernaar, ik herinner me de grote staande klok van mijn oma die eenzelfde ritme in zich droeg. De brief blijft liggen in mijn schoot.
Wat heb ik toch? Wat maakt dat ik me niet kan richten op de reden van haar komst? Ik voel me in het luchtledige, onbegrensd door plaats en tijd, zoals het is in een vakantiehuisje midden in de vrije natuur, waar alleen maar de zon schijnt en het leven zorgeloos is. Zonder aandrang iets te moeten doen. Als ik niet oppas zit ik hier een uur te zwijgen. In gedachten ga ik de mogelijke redenen af: is het de zon die bezit heeft genomen van mijn spreekkamer, de intensieve wandeling met mijn hond tijdens het middaguur, of is het deze vrouw die mij beroert? Wat het ook is, ik moet nu wel beginnen, anders wordt het ongemakkelijk.
De huisarts is kort en krachtig: ‘Gesloten vrouw, veel meegemaakt. Sociale fobie? Depressie? PTSS? Gaarne uw diagnosestelling en begeleiding’. Abrupt leg ik de brief weg, ik wil deze woorden niet, ik wil haar niet vangen in hokjes en kaders. Haar zachte handen woelen door de pluizige vacht van mijn hond. Hij heeft zijn ogen half dicht en vlijt zich tegen haar benen. ‘Wat kunnen honden toch genieten, hè?’ zegt ze opeens met heldere stem. Haar breekbaarheid is weg.
‘Daar kunnen wij mensen nog wat van leren’, beaam ik haar opening. Een glimlach verschijnt op haar gezicht: ‘Misschien moet ik een hond nemen, en kom ik zo van mijn problemen af’. Ze pakt de kop van mijn hond in haar handen en kijkt hem in de ogen. Ze ademt diep in. ‘Ik weet niet of ik in therapie moet……..misschien ben ik te oud. Er is zoveel in mijn leven gebeurd……. Mijn huisarts wilde dat ik ging, maar ik weet niet of u mij kunt helpen.…… ik vind dit moeilijk om te zeggen….. ik wil u niet kwetsen’. Ze ademt uit.
Mijn hond heeft zich inmiddels aan haar voeten genesteld. Voorovergebogen aait ze zijn omhooggestoken buik. Zie ik daar een traan vallen? ‘Ik kan de woorden niet vinden voor wat ik denk en voel’, zegt ze met gesmoorde stem. Haar rug spant zich, alsof ze zich klaar maakt voor de start van een sprint. Maar ze tilt alleen haar hoofd op en kijkt me aan met ogen vol verdriet. Ik wil haar sussen, ik wil haar aanmoedigen, ik wil haar laten zien dat ik haar therapeut kan zijn. Maar ik doe het niet. Ze is dan wel gekomen, maar haar hart ligt nog thuis.
Ik besluit om het anders te doen bij haar. ‘U geeft aan dat u twijfelt, en dat het moeilijk voor u is om te verwoorden hoe u zich voelt. In de brief van de huisarts staat dat u veel heeft meegemaakt, waarschijnlijk teveel om in één gesprek te vertellen. Ik vraag me dus af of we vandaag wel moeten beginnen met de intake, of dat het beter voor u is om het anders te doen, bijvoorbeeld uw levensverhaal opschrijven. Nu kijkt ze me voor het eerst echt aan. ‘U raakt me’. Ik schrik. ‘Nee, het is iets fijns’, voegt ze snel toe, ‘maar ik snap niet wat het is. Het idee van het opschrijven trekt me wel aan. Dank u wel’. Ze staat op en geeft me een hand ter afscheid. Dan gaat ze de kamer uit, zachtjes als een zuchtje wind. De deur blijft op een kier.
Ik voel de koelte van de gang, een briesje in de zomerlucht. Met mijn ogen dicht laat ik het me welgevallen. Ik merk hoe moe ik ben. In de drukte van de dagen, de wirwar van indrukken, het tikken van de tijd, ben ik aan mijzelf voorbij gegaan. De vakantie lonkt. Ik heb het nodig, niet om te reizen, landen te bezoeken, de zon te voelen. Ik heb het nodig om me te nestelen in mijn eigen levensverhaal, om woorden toe te voegen, te voelen of het nog steeds past bij mij.
Ik ruim mijn spullen op en sluit de deur van mijn praktijk.
* deze persoon is geïnspireerd op algemene ervaringen in mijn praktijk en verwijst niet naar een specifieke cliënt.